De website van Arie Tromp

  • Het laatst gehouden te: Capelle aan den IJssel
  • op: 24 juli 2016
Hebreeën 13 : 14 Geen blijvende stad

Hebreeën 13 : 14


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Geen blijvende stad

Gemeente des Heren,

Als dominee had ik veel gesprekken. Vooral met mensen, die hoog bejaard of ernstig ziek waren, of allebei. Dan ging het er natuurlijk over, dat ons leven een keer voorbij is en misschien al gauw. Vaak zei ik dan de woorden, die we overdenken: we hebben hier geen blijvende stad. Ze lijken zo geschikt. Want we blijven niet altijd leven. En ben je oud of ziek, dan word je daar indringend mee geconfronteerd. Dat kan je diep schokken. We blijven hier niet.

Toch kreeg ik mijn vragen over dit gebruik van onze tekst. Allereerst wordt hij zo algemeen. Want iedereen is sterfelijk. Het is een algemene waarheid, niet een bijzonder christelijke. Voor die waarheid heb je de bijbel niet nodig. Maar het tweede deel van de tekst is wel helemaal christelijk. Want verlangend uitkijken naar de stad die komt, doet niet iedereen. Veel mensen zeggen juist, dat er na dit leven niets meer komt, laat staan zo iets als een stad. Is de eerste helft van de tekst dus ook wel zo algemeen bedoeld?

Bovendien heeft de schrijver het in het gedeelte waarin de tekst staat, helemaal niet over ons persoonlijk levenseinde. Maar hij steunt de christenen, die het moeilijk hebben en daarom hun geloof wat verliezen. Hem gaat het dus om het christen zijn. En dat niet op een ziekbed of sterfbed. Maar in het volle leven. Dat zo ingewikkeld en veeleisend is. Soms ook zo weerbarstig en vijandig. Waar we zelfs aan onderdoor kunnen gaan. Dat juist voor christenen speciale verleidingen en gevaren heeft, waardoor hun geloof wordt aangevochten.

Hij gebruikt daarom hier bijvoorbeeld niet het beeld dat wij wonen in een tent, die wordt afgebroken. Om aan te duiden, dat wij kwetsbaar en sterfelijk zijn. Hij heeft het niet over een uitgeleefd lichaam, de dood nabij. Maar hij gebruikt het beeld dat wij in een stad wonen. En in een stad leeft het leven zich juist uit in een andere zin. Daar leeft men intens en volop. Daar bruist en spat het leven.

En dat wisten de christenen aan wie het boek Hebreeën is geschreven, goed. Want er waren in die tijd waarschijnlijk alleen nog maar kerken in de steden, niet op het platteland. Zoals alle nieuwe dingen meestal in de stad beginnen, men daar de koploper is bij de culturele ontwikkelingen, was ook dat nieuwe christelijke geloof in de steden begonnen en breidde het zich pas later naar de dorpen uit. Bovendien is het boek Hebreeën vooral voor de joden bedoeld, die christen waren geworden. De naam zegt het al: Hebreeën. En de joden die in de verstrooiing leefden, nergens erfgoed op het platteland bezaten voor landbouw of veeteelt, woonden in hun eigen stadswijk en verdienden er hun boterham met handel en huisindustrie.

En wat is het oudste kenmerk van een stad? Het is een nederzetting, waarin men zich juist wèl blijvend vestigt. De veeboeren waren in oeroude tijden rondtrekkende nomaden. De landbouwers moesten ook regelmatig van bouwgrond veranderen door verschraling van de akkers, blijvende droogte, beroving van de oogst door woestijnstammen. Maar in de stad woont men meestal voorgoed. Daar haakt de schrijver op in.

Ik zei, dat vooral in de stad de cultuur zich ontwikkelt. We lezen daarvan ook in de bijbel. Waar wordt de stad het eerst genoemd? Direct na de zondeval van Adam en Eva en de broedermoord van Kaïn op Abel. Kaïn bouwt een stad en noemt die naar zijn zoon Henoch. Alle uitleggers zien dat als het begin van de cultuur. Plant en dier blijven natuur, maar de mens gaat ook aan cultuur doen. Aan ontwikkeling, beschaving. Toekomstgericht. Kaïn noemt de stad niet voor niets naar zijn zoon. Daar komt de zang, de muziek, de dans. Daar komt het fraaie werk van de smid, voorwerpen van ijzer en brons. Daar komt de versiering met zilver en goud. Daar komt de architectuur. Daar komt later de literatuur. De schilderkunst. Daar komt de orde in de samenleving, met regels en wetten, de kunst van het besturen. Het woord 'politiek' is afgeleid van het Griekse woord 'polis', stad. Men vindt het wiel uit. De boekdrukkunst. De stoommachine. Daar komt uiteindelijk de auto, het vliegtuig, de radio, de televisie, de computer. Wat een formidabele culturele ontwikkeling.

God schiep ons met geweldige gaven. Van hoofd, hart en handigheid. Het heeft ons leven veiliger en aangenamer gemaakt. We hebben het gemak van allerlei hoog ontwikkelde gebruiksvoorwerpen. Van centrale verwarming tot moderne keuken. We genieten van muziek, schilderijen, bouwkunst. En er zit veel bij dat helemaal op zijn plaats is in het Koninkrijk van God, dat door Jezus nabij kwam en waar we als christenen toch naar uitzien. Want in dat Koninkrijk geeft de Here niet alleen plek aan alles wat Hij schiep, dat dan weer verlost is van het kwaad, het leed en de dood. Er is dan niet alleen een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Een hersteld paradijs. Maar God geeft daar ook een plek aan al het goede, mooie, schone, dat wij mensen in de culturele ontplooiing mochten maken en doen. Hij is in zijn voorzienigheid immers ook de God van alle tijden, van de geschiedenis. Het zal in zijn Koninkrijk niet net zijn of de mens met zijn gaven geen eeuwen leefde en aan de aarde geen ander aanzien gaf. Zalig de doden die in de Here sterven en hun wèrken volgen hen na.

Waar in de bijbel wordt de stad het laatst genoemd? In het op twee na laatste vers. Daarin gaat het over de heilige stad, verder in het boek Openbaring ook het nieuwe Jeruzalem genoemd. En een stad is niet puur natuur, maar heeft alles met cultuur te maken. We kunnen over Gods Koninkrijk, waar we als het goed is verlangend naar uitkijken, alleen maar in beelden spreken, in symbolische taal. Maar dat betekent niet dat zulke taal niet naar een werkelijkheid verwijst. In een gezang over de nieuwe stad Jeruzalem staat: En Bach, de grote Bach, die mag er de maat der engelen slaan de lieve lange dag. Dat gaat me te ver, al is Bach mijn favoriete componist en gunnen we de dichter zijn dichterlijke vrijheid.

En toch: geniet maar van al het mooie, goede, schone, reine, zuivere in de cultuur, van muziek, schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, en kijk er verlangend naar uit dat we er in de toekomstige stad op een of andere nu nog verborgen wijze volmaakt en eeuwig van genieten. Eer God op deze manier.

Maar dat betekent niet dat de menselijke beschaving zó geleidelijk vooruit zal gaan, dat ze op de duur zelf het volmaakte Koninkrijk van God wordt. Zo van: we weten het goede nog beter te maken en het slechte er uit te halen en dan wordt de stad van nu straks vanzelf wel de heilige stad. In het tijdperk van de Verlichting, toen allerlei ontdekkingen werden gedaan, verwachtten ook sommige christenen zóveel van de rede, van ons gezonde, logisch denkende verstand, dat ze dachten, dat die ons wel naar de heilige stad zal leiden.

Maar helaas loopt de stad ook voorop in het kwaad. In de stad is het uitgaansleven, nachtleven, met alcohol, drugs, ontucht. In de stad zit de onderwereld van de georganiseerd misdaad. Daar zit het grote geld en het bankwezen, vol hebzucht. Daar wordt de begeerte naar macht uitgeleefd in de politiek. Daar overheerst het ongeloof. De kerken liepen er ook het eerst leeg.

Aan Kaïns handen kleefde het bloed van zijn broer. En omdat hij met zijn slechte geweten niet op God durfde te vertrouwen, stichtte hij de eerste stad, zocht hij zo zijn veiligheid achter stadswallen en stadsmuren, zeggen de uitleggers. En al gauw lezen we van Babel, de stad die men wilde bouwen met een toren, die tot aan de hemel reikt, om God te evenaren. In het laatste Bijbelboek lezen we van Babylon, de grote stad, vol kwaad en liederlijkheid, tegenpool van het nieuwe Jeruzalem.

En was het niet de oude stad Jeruzalem, die Jezus buiten zijn stadspoort dreef en hem daar liet lijden en sterven? Men was van Gods reddend werk op aarde niet gediend, wilde eigen meester en niemands knecht zijn. Daarom zegt het ook wel wat, dat er eigenlijk staat: we hébben hier geen blijvende stad. Buiten God zijn we in onze cultuur altijd weer bezitterig op hébben gericht, op halen, hebben, houden. En zijn we trots op wat we hébben, ook hébben verworven, hébben bereikt.

De cultuur heeft dus ook haar donkere, zondige kant. En dat zit diep en overal. In Syrië, Eritrea, maar ook bij ons. Daarom kan het zo niet blijven, wil Gods Koninkrijk komen. Moet alles eerst door Gods radicale oordeel en totale zuivering heen. Onze stad is niet blijvend, want verre van heilig. Slechts op haar puinhopen kan eens Gods nieuwe stad verrijzen.

Dat is een boodschap vol hoop en troost voor ons christenen. Want als het goed is, hebben we er moeite mee, dat het kwaad zo sterk met onze cultuur is verweven, er zoveel tegen Gods goede bedoelingen in gaat. Als het goed is, doet het ons pijn, dat God uit onze cultuur is verdreven, zijn naam nog nauwelijks klinkt. Dat in onze cultuur de mens zich zelf op de troon heeft gezet. Er onrecht, onverschilligheid, haat, hebzucht, losbandigheid heerst. Het is haast niet om aan te horen en aan te zien, in het nieuws, om je heen, soms ook in je eigen hart, al dat kwaad, dat er zit.

En dat kwaad is vaak onverdraagzaam, agressief. De moderne cultuur dringt dingen aan ons christenen op die tegen Gods gebod ingaan. Opdringerig komen t.v.beelden van seks en geweld de huiskamer binnen, bespotten cabaretiers God en de kerk. Opdringerig wordt de zondag als aparte dag bevochten door de commercie en de sport. Opdringerig zeggen kamerleden, dat aparte christelijke scholen uit de tijd zijn. Opdringerig wordt aan het recht op zelfbeschikking herinnerd als het nieuwe leven in de moederschoot niet gewenst is, als men zelf zijn leven wil beëindigen.

We krijgen het als christenen misschien steeds moeilijker in de moderne cultuur. En dan komen we in een situatie die je kan vergelijken met die van de gemeentes, aan wie onze tekst werd geschreven. Zij hebben het daar in Klein-Azië, het huidige Turkije, en Griekenland zwaar in de Grieks-romeinse cultuur, waarin zij leven. De samenleving is vergeven van afgoderij. Het eten en de drank bij feesten, zakendiners, recepties, is aan afgoden gewijd. En je moet er wel aan meedoen wil je je in de maatschappij staande houden. Je hoort vooral de Romeinse keizer te aanbidden. Dat is je burgerlijke steunbetuiging aan de overheid. Laat je dat na, dan ben je de klos. Kortom, de christenen worden vervolgd. We lezen, dat ze gevangen worden genomen, van hun bezit beroofd, gestenigd, soms zelfs door midden gezaagd. Vooral hun leiders, die hun Gods Woord verkondigen, zijn het slachtoffer. Ook nu worden in veel landen de christenen vervolgd.

Dan kan je de moed verliezen, kom je in de verleiding je christelijke geloof los te laten. En vooral voor de christenen uit het joodse volk, de Hebreeën, is de verleiding groot om weer naar hun oude joodse geloof terug te keren. Om verschillende redenen. Ten eerste is dat geloof in tegenstelling tot het christelijke voor de Romeinen een zogenaamde religio licita, een toegestane religie. Vanwege de hoge ouderdom en de vaste tradities van dat geloof vindt de Romeinse overheid dat men er niet zoveel van te vrezen heeft, het eerder een stabiliserende factor in de samenleving vormt. Verder zijn de joden in hun godsdienst naar binnen gekeerd. Hun geloof hoort bij hun volk. Ze voelen zich niet geroepen om onder andere volken zending te bedrijven, overal met de lippen God hulde te betonen en zijn naam te prijzen. Ook dat komt de machthebbers goed uit. Maar met die volgelingen van Jezus is het anders. Die lopen hun boodschap overal luid te verkondigen, roepen jood en heiden op tot bekering, om dus heel anders te gaan leven, die willen de hele cultuur op zijn kop zetten en voor hun Here en Heiland veroveren.

Is de verleiding dan niet groot om even te vergeten, dat je christen bent geworden en je terug te trekken in je oude joodse kringetje, veilig naar binnen gekeerd, en eerder beschermd dan vervolgd door de overheid?

En weet u, zo horen wij van verleidingen, die wij ook kennen in de moderne ongelovige cultuur.

Je kunt vooral in een stad gemakkelijk onderduiken in de anonimiteit. Je gaat zondags een uurtje naar de kerk, zit daar tussen je geloofsgenoten en verder houd je je geloof intern, binnen je hart, je gezin, je gemeente. Je voelt je niet geroepen om de zendeling uit te hangen en over je geloof te vertellen. Laat een ander maar verdergaan met zijn eigen leven, of hij nu moslim is, of iets anders, of niet gelooft. Dan laat men mij ook met rust. En loop ik niet de kans, dat ik vanwege mijn geloof uitgelachen word, er uit kom te liggen, mezelf benadeel. Ik houd mijn mond maar. Dat is wel zo gemakkelijk. Ho, dat mag een gemakkelijke weg zijn, maar is niet de goede weg. Durf het toch maar over Jezus te hebben en je geloof in Hem. Durf dat huldebetoon van je lippen toch maar aan. Midden in de wereld, de stad, deze cultuur. Durf het veilige kamp te verlaten en zelfs eventueel vernedering te dragen. Want dan voeg je je pas echt bij Jezus die immers om wat Hij namens zijn Vader zei en deed, buiten de stadspoort geleden heeft. Denk aan je leiders, die de moed hadden om jou het evangelie te brengen, waardoor je met je reddende Heiland bekend werd en neem een voorbeeld aan hen.

Je kunt ook denken: Ik bid en lees de bijbel. Ga naar de kerk. Zo doe ik toch nog wat aan mijn geloof. En niemand valt me er om lastig. Dat geeft me een gevoel van rust in de onrust van de moderne cultuur. Vooral als ik de oude vertrouwde woorden hoor en liederen zing. Ze moeten ook maar niet met allerlei vernieuwing in de kerk aankomen. Dat geeft maar onrust. Geef mij maar de oude tradities. Er verandert al genoeg om mij heen. En heel geleidelijk holt je geloof zo uit, raakt het heilig vuur er uit, beperkt het zich tot vormendienst. Ho, vielen de christelijke joden toen ook niet terug in hun oude joodse gebruiken? Zagen ze daar niet hun heil weer in, in plaats van in Jezus Christus? En worden ze daar juist niet voor gewaarschuwd? We doen er goed aan ons te laten sterken door genade, niet door spijzen. In allerlei wetten over wat wel of niet rein, koosjer, voedsel is. Ook godsdienst kan ontaarden tot niet meer dan een stukje oude cultuur, dat net als veel in de moderne cultuur hoort bij de dingen, die niet blijven, bij de stad die niet blijft.

Nee, als het goed is, kijken wij toch juist verlangend uit naar de toekomstige stad? Sterker: we zoeken daarnaar, staat er eigenlijk. Niet in een gezapige rust maar in een heilige onrust. Hoe zoeken we dan in de moderne cultuur de toekomstige heilige stad van God? Door een heilig leven, dat haaks staat op het leven in deze wereld. Houd bijvoorbeeld te midden van zoveel zedeloosheid in onze moderne cultuur het huwelijk in ere, want echtbrekers zal God veroordelen. Laat in een cultuur waarin het vooral om geld en bezit gaat, je leven niet beheersen door geldzucht, neem genoegen met wat je hebt. Vertrouw op God, want geld kan waardeloos worden door een bankencrisis, maar de Here zal je nooit afvallen. Houd ook in een cultuur, waarin iedereen aan zichzelf denkt en de sociale verzorging wordt uitgekleed, de liefdadigheid en de onderlinge solidariteit in ere. Ook de gastvrijheid, bijvoorbeeld voor vluchtelingen, want zo hebben sommigen zonder het te weten engelen ontvangen. Bekommer u om de gevangenen alsof u samen met hen gevangen zat, en om de mishandelden als om mensen die net zo’n lichaam hebben als u. Kortom, doe in de stad die niet blijvend is, dingen die horen bij de heilige stad die komt. Laat je zo maar zien en horen als christen. En stuit je dan op weerstand, kom je er uit te liggen, wat vroeg of laat heus gebeurt omdat de moderne cultuur niets van God wil weten, vergeet dan niet dat ook Christus buiten de stadspoort gedreven werd om daar te lijden.

Ja, leef steeds zo dicht mogelijk bij hem. Want onze stad is niet blijvend, maar Jezus Christus blijft dezelfde, gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid. En Hij is de Koning van de toekomstige heilige stad.

De Hebreeënbrief wemelt van woorden en vergelijkingen, die uit het oudtestamentische geloof van de joden stammen. Maar het is tegelijk één groot pleidooi tot die joden om hun godsdienst vervuld te zien in de komst van Jezus Christus als hun Messias en dat bij tegenslag en tegenwerking niet los te laten. Het echte offerbloed is het bloed van Jézus. Voor de echte toegang tot het heilige der heiligen, ja God, zorgde Jézus. Het echte offerdier dat buiten het kamp verbrand werd, beladen met de zonden van het volk, was Jézus. Het echte altaar was het kruis van Golgotha. De echte priester, die bemiddelt tussen God en mens stamt niet van Aäron af, maar lijkt veel meer op Melchizedek, die Abraham tegemoet kwam, en dat is Jézus. De echte grote Verzoendag was Goede Vrijdag. De echte tempel staat niet op aarde, maar in de hemel, waar Jezus naartoe ging bij zijn hemelvaart. Het echte Jeruzalem is niet het oude op aarde, maar het nieuwe in de hemel. Het oude is daar slechts een afspiegeling van, een tijdelijke maquette. Zie al Gods beloften van heil vervuld in Jézus. Leun en steun niet alleen op oude tradities en gebruiken, joodse of andere, maar leun en steun op Jézus. Op de verzoening met God, de vergeving van de zonden, het eeuwige leven, waar Jézus voor zorgde. Draag achter Jézus aan Gods boodschap van vrede, recht, liefde, barmhartigheid, reinheid uit, met woord en daad, in heel je leven. Durf daar ook de moderne cultuur mee te confronteren. Net zoals Jezus in zijn tijd de joodse en grieks-romeinse cultuur in Israël confronteerde met de boodschap van zijn Vader. En als je er daardoor uit komt te liggen, als het offers van je vraagt, houdt het vol, zoals Jezus het ook vol hield, zelfs tot aan het kruis buiten de stadspoort.

Juist zo leef je toe naar het nieuwe Jeruzalem.

Want onze stad is niet blijvend, wij kijken juist verlangend uit naar de stad die komt.

Lichtstad met uw paarlen poorten,
Wond're stad zo hoog gebouwd
Nimmer heeft men op deez' aarde,
Ooit uw heerlijkheid aanschouwd.

Daar zal ik mijn Heer ontmoeten,
Luist'ren naar zijn liefdestem.
Daar geen rouw meer en geen tranen
In het nieuw Jeruzalem.

Amen

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4