Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Gemeente des Heren,
Er bestaat een speciaal bier. Zwaar. Lang gegist. Met veel alcohol. Van Amerikaans moutsoorten. Roodbruin van kleur. In Haarlem gebrouwen. Dat bier is heerlijk om in de winter bij de open haard te drinken. En omdat het op 21 december de kortste dag is, hartje winter, en die dag volgens de katholieke kalender gewijd is aan Sint Thomas, de apostel, heet dat bier: Ongelovige Thomas.
Hoe krijg je het verzonnen. Het zegt intussen wel waar Thomas om bekend is. Om zijn ongelovigheid. Helemaal eerlijk is dat niet. Want zijn ongeloof is niet bijzonder. Massa’s mensen hebben het. Ja, wie niet, wie nooit? Kruipt er niet bij ons allemaal van binnen zo'n Thomasje rond? En verder is Thomas niet ongelovig gebleven. Hij werd juist een heel gèlovige Thomas en spreekt dan een formidabele geloofsbelijdenis uit. Mijn Heer, mijn God!

drieluik van Peter Paul Rubens (1613-1615)
(beeld Koninklijk Museum voor Schone Kunsten,
Antwerpen)
Wat voor iemand is thomas? ja, een van de twaalf vaste volgelingen van jezus, maar verder weten we niet veel van hem. zijn naam, in ‘t aramees thomas, in ‘t grieks didymus, zegt waarschijnlijk, dat hij er een van een tweeling is. alleen in het evangelie van johannes komen we hem een enkele keer tegen. jezus wordt naar bethanië geroepen. want zijn vriend lazarus is ernstig ziek. zijn leerlingen willen hem tegenhouden. veel te dicht bij jeruzalem. de joden willen u doden. maar jezus gaat toch en dan zegt thomas: Laten wij ook maar gaan om met Hem te sterven. Jezus zegt een keer, dat Hij zal heengaan om in het huis van Zijn Vader een plaats gereed te maken voor zijn volgelingen en hij voegt er aan toe: Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga. Maar dan reageert Thomas met: Heer, wij weten niet eens waar u naartoe gaat. Hoe zouden wij dan de weg daarheen kunnen weten?
Voegen we dit bij wat de tekst over hem vertelt, dan hebben we wel een vermoeden wat voor type die Thomas was. Een zwaarmoedig type. Met een hang naar de donkere kanten van het leven. Die quasi stoer en onverschillig flirt met de dood: laten we maar met Hem gaan sterven. Maar die voor het licht van Pasen de deur van zijn hart niet open zet. Hij is ook een kritisch mannetje. Wat wantrouwig. Hij neemt alles niet voetstoots aan. Wil er eerst het fijne van weten. Wil harde bewijzen en goede argumenten. Eerder geeft hij zich niet, accepteert hij iets niet. Bovendien is hij wat teruggetrokken. Hij treedt niet op de voorgrond. Anders was er wel méér van hem bekend. Eerder heeft hij de neiging te vereenzamen. Als hij niet oppast, zit hij zó in een moeilijk te doorbreken isolement. Het zegt immers wel wat over hem dat hij bij de eerste bijeenkomst van de leerlingen na Pasen ontbreekt. Ach, deze psychische structuur van Thomas is ons wel bekend. Velen bezitten die min of meer. We denken misschien al gelijk aan mensen in onze naaste omgeving met hetzelfde karakter. Onze man, vrouw, vriend, collega, baas. Of dichterbij: we herkennen het bij ons zelf.
Daar zit ook zo’n Thomasje in de kerkbank. Er staat er een op de preekstoel, want ook dominees zijn psychisch verschillend gebouwd. En afgezien van ons karakter kunnen ook teleurstellende levenservaringen er toe leiden, dat we op Thomas gaan lijken. We verloren vlak na elkaar geliefden aan de dood. We kampen met een hinderlijke chronische ziekte of handicap. We werden in het zakenleven nogal eens bedrogen. We leven ongewild al jaren in onmin met familieleden en elke verzoeningspoging mislukt. Dat hakt erin. We gaan alles wat van de sombere kant zien. We hebben weinig fiducie meer in de gang van zaken. We zijn ook kritisch geworden en wantrouwig. We hebben altijd eerst alle mogelijke reserves en bezwaren. We durven geen hoge verwachtingen meer te hebben, uit angst, dat we voor de zoveelste keer van een koude kermis thuis komen. En we vechten onze problemen ook maar het liefste alleen uit, trekken ons wat terug. Komt de ongelovige Thomas ons zo meer bekend voor, heel bekend? Kennen we hem in ons eigen hart?
Een van de twaalf, Thomas, was er niet bij toen Jezus kwam. Hij heeft na alles wat met Jezus gebeurde, vooral op die laatste vreselijke vrijdag, geen behoefte om bij zijn vrienden te zijn. Hij laat verstek gaan. Hij sluit zich liever op. We kunnen ons inderdaad makkelijk opsluiten bij teleurstelling en verdriet. We komen ons huis haast niet meer uit. We zien tegen elke ontmoeting met anderen op. We zijn het liefste alleen. Best te begrijpen, maar niet goed. Het heeft zijn gevaren. Het gevaar van zelfmedelijden. Het gevaar, dat we ons verdriet koesteren. En we zo anderen niet de kans geven om ons te helpen, te troosten, mogelijk zelfs Gods verlossend woord tegen ons te spreken. Ja, we zien hier aan Thomas, wat we missen, als we het isolement zoeken. Hij mist de troostende saamhorigheid van kameraden in moeilijke tijden. Hij mist vooral het wonder van Pasen en de ontmoeting met zijn opgestane en levende Heer. Hij is er niet bij als Jezus komt.
En Hij komt nog steeds. Want waar we bijeen zijn in de naam van Jezus, als zijn leerlingen, al zijn we maar met twee of drie, daar is Hij in het midden. Daar is Hij als de opgestane en levende heilzaam present. Hij komt heel graag in de kring van zijn gelovigen. Zeker kan Hij ons net zo goed in de eenzaamheid opzoeken, maar het kan ook, dat Hij ons daar voorbijgaat, daar niets met ons kan beginnen, omdat we er ons hart voor mens en God hebben toegesloten. Waarom naar de kerk? Een gesprekskring? Waarom naar een club, vereniging, een koor? Waarom naar andere ontmoetingen op kerkelijk en christelijk terrein? Missen we zoveel als we niet gaan? Velen denken van niet. Maar stel je voor, we zijn er net niet, als de opgestane Heiland er komt met de macht van zijn Woord en Geest, de macht van zijn genade en liefde, de macht, waarmee Hij ons uit onze ongelovigheid, onze twijfel, neerslachtigheid wil losbreken en ons een nieuw, gelovig, blij leven wil geven. Misschien misten we net als Thomas al kansen om die wonderlijke ervaring van Pasen mee te maken en de levende Heer te ontmoeten. We waren er niet bij toen Hij kwam.
Maar Thomas blijft een van de twaalf. Hij blijft er bij horen. Daarom hebben ze hem gemist, toen Jezus verscheen, en ze gaan het hem meteen vertellen. We hebben de Heer gezien! Ze vallen bij Thomas met de deur in huis. Ze moeten het aan hem kwijt. Hun verbazing en blijdschap. Kort en krachtig, zonder groet of inleiding, zeggen ze: We hebben de Heer gezien! Kijk, dan zijn we christenen die weten wat Pasen is. Als we zo verrukt zijn van het feit, dat we een levende Heer hebben, die elke kwade macht overwon, die van de zonde, de duivel, de dood, dat je het anderen moet vertellen. Geloof maakt spraakzaam. Geloven met het hart en belijden met de mond gaan samen.
En als het goed is, vertellen we het vooral aan wie bij ons horen, met wie we een band hebben, met wie we samen veel hebben meegemaakt. Als het leed gedeeld is, wil je ook de vreugde delen. Vooral de vreugde van Pasen. We hebben de Heer gezien! Zijn wij ook zulke getuigen van het paasfeest? Geven we het bericht van Pasen door? Gunnen we anderen dat, vooral hen, die het in hun nood, hun teleurstellingen, hun verdrietig maar moeilijk kunnen geloven?
Dat is vaak het probleem. We stuiten vaak op ongeloof, op kritische vragen en reacties. Misschien wel op bitterheid en cynisme. Maar laat je daar niet door ontmoedigen. Thomas is ook niet direct overtuigd. Want hij zegt: Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven.
En toch heeft het hem aan het denken gezet. Want een week later is hij er. Was dat gebeurd als ze niet naar hem waren toegekomen met hun bericht van Pasen? Al denken we misschien: het haalt niets uit, wat ik tegen die ander zeg aan bemoediging, troost, opwekking om te geloven. Luister maar naar zijn reactie. Die is negatief. Het brengt in het hart van die ander vaak toch wat te weeg. Later, of zelfs direct, al wil hij er niet gelijk voor uitkomen. Gods Heilige Geest is toch ook in het spel?
Overigens is de reactie van Thomas best te begrijpen. Hij weet goed wat er bij de kruisiging gebeurde. Hij sloot toen voor geen enkele gruwel de ogen en kent daarom precies de wonden aan Jezus' lichaam. Hij beschrijft ze plastisch, op het lugubere af. En het zijn stuk voor stuk argumenten om niet te geloven. Als iemand zó dood ging, hoe kan die dan nog leven? Nee, Thomas heeft een te reële kijk op de dingen om daarin te geloven. En ook wij worden steeds met de harde werkelijkheid van het leven geconfronteerd. Onrecht. Ruzie. Ziekte. Sterfgevallen. Zelfmoordaanslagen. Liquidaties. Bombardementen. Heel realistisch verschijnt het op het t.v.-scherm of youtube. Vreselijke lichaamswonden. Lijken in massagraven. Een van de honger stervend kind. Het is niet om aan te zien. Dat zijn toch argumenten om niet te geloven? Niet in het nieuwe leven, dat de opstanding van de Here Jezus met zich mee zou brengen? Niet in de definitieve bevrijding van alle leed en onrecht, die de opstanding van de Here Jezus zou inluiden? We hebben de Heer gezien? Je kunt me nog meer vertellen. De feiten vertellen me wat anders. En daarom moeten mijn eigen ogen het wonder zien en mijn eigen handen het wonder tasten, anders geloof ik er niet in.
Best te begrijpen als we zo denken. Maar wel verkeerd. Want zo wordt geloven niet een inspirerende, hoopgevende, bemoedigende kracht die voor de feiten uitgaat en over de feiten heen springt, maar iets, wat machteloos achter de feiten aanloopt. En dan is geloven geen geloven meer. En toch doen we het. Weet u wat de reclameleus is van ongelovige thomas-bier? Proeven is geloven. Eerst proeven, tasten, horen, eerst zien en dan pas geloven. Als ik van die ziekte genees, wil ik wel geloven. Als de mensen elkaar wat meer lief hebben, wil ik wel geloven. Als er wat meer van de christelijke gemeente en mijn christelijke buurman uitgaat, wil ik wel geloven. Eerst zien en dan geloven. Voorlopig verhinderen die hongerende baby's in Afrika, die mitrailleursalvo's in Oekraïne, die levensverwoestende drugsverslaving van mijn zoon mij te geloven.
We schrikken van Thomas' woorden. Hij lijkt wel een sadist. Wat vraagt hij lugubere bewijzen. Wonden aan handen en voeten, in de zij. Maar de bewijzen, die wij bewust of onbewust vragen, liegen er ook niet om. En Thomas zocht de bewijzen nog bij Jezus zelf, omdat hij van Hem hield, Hem miste, maar wij vragen vaak egoïstisch de bewijzen in ons eigen leven. Als ik niet in mijn eigen bestaan de helpende wondertjes zie, geloof ik niet dat Jezus leeft.
Overigens heeft Thomas in één ding gelijk. Dat hij feiten wil. De andere discipelen kunnen Jezus in hun geest best heel levend voor zich gezien hebben. Zoals we van een pas gestorven geliefde in onze gedachten nog heel levend de vertrouwde bewegingen zien, de vertrouwde stem horen, en het lijkt of die er nog is. Maar Thomas wil niet op zulke visioenen bouwen. En ik zou zeggen, wie de kwade machten net zo diep als Thomas heeft gepeild, kan zich ook niet tevreden stellen met wat vage vrijzinnige uitleg van de opstanding, dat de geest van Jezus is voort blijven leven, dat zijn idealen en dromen onsterfelijk zijn, of hoe het ook gezegd wordt. Een mens wil op feiten bouwen, ook op heilsfeiten.
Verder doet Thomas nogal stoer. Hij zegt het ruig en vastbesloten. Als ik de littekenen van de kruisiging niet zie, zal ik absoluut niet geloven. Maar achter die stoerheid en zekerheid verbergen zich zijn gemis en verdriet, misschien wel zijn wanhoop. Ook dat komen we regelmatig tegen. Stevig wordt gezegd: ik geloof niet in die poespas van de kerk, maar achter die grote mond zit een klein hartje, dat toch naar troost en geborgenheid verlangt. We overschreeuwen graag onze twijfel en angst.
En toch, al voelen we met Thomas mee, het zit niet goed bij hem. Hij zit in het cirkeltje van ongeloof gevangen. Maar gelukkig zorgt de Here Jezus er zelf voor, dat hij er uit breekt. Een week later zijn de leerlingen weer bij elkaar. En Thomas is er nu ook bij. Terwijl de deuren gesloten zijn, komt Jezus in hun midden staan. En zegt Hij: vrede voor jullie.
Een week later, dus ook op zondag. Het lijkt wel of de zondag als de wekelijkse kleine paasdag en de dag waarop de gemeente samenkomt zich hier al begint af te tekenen. En alles herhaalt zich. Wat oneerbiedig gezegd: een tweede voorstelling, speciaal voor Thomas, omdat hij de eerste had gemist. De Here is geduldig. Het is Hem niet te veel om voor ons iets te herhalen. Steeds weer, elke zondag, komt Hij naar ons toe, verschijnt Hij aan ons in zijn evangelie, brengt Hij ons de vredegroet, en hoe heerlijk geladen is dat woord "vrede" geworden na pasen.
Maar dan richt Jezus zich speciaal tot Thomas. Jezus zoekt de kring van zijn leerlingen op, maar het gaat Hem ook om de enkeling. Om Thomas. Om u. Om mij. Soms kan de Here ons ook in een kerkdienst apart nemen. Door zijn Heilige Geest. Het lijkt dan of de dominee alleen voor ons preekt, ons in onze problemen, ook onze geloofsproblemen, door en door kent. We worden persoonlijk aangesproken. Zo ook Thomas. Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof. Het moet als een flits door hem zijn heengegaan, dat Jezus de woorden, waarmee hij zijn ongeloof wat stoer en grof geuit had, woord voor woord had gehoord, want nu herhaalt. De levende Heiland is ons meer nabij dan we denken. Hij ziet en hoort alles van ons. Weet wat je zegt, schreef eens iemand, want de kamerwand tussen tijd en eeuwigheid is dun en gehorig.
Maar er luistert gelukkig een liefdevolle Heiland mee, die geen misbruik maar een goed gebruik maakt van wat Hij hoorde. En Thomas is gelijk overtuigd. Hij antwoordt: Mijn Heer, mijn God! Zo wordt hij uit de cirkelgang van de twijfel verlost door de indringende tegenwoordigheid van de levende Here. Zo brengt Jezus' machtige liefde en liefdevolle macht hem tot capitulatie. Zo blijkt Jezus sterk genoeg te zijn om elke weerstand tegen het geloof te overwinnen. Nee, de leerlingen waren niet meer lichtgelovig dan wij nu, en Thomas helemaal niet, maar de Verrezene zelf brengt hen tot het geloof in zijn verrijzenis. Zelfs de ongelovige Thomas. En nog steeds zorgt Hij er zelf voor, dat Hij voor ons de levende wordt, heel reëel nabij, dat we Hem met de zintuigen van ons geloof zien en tasten. Nog steeds zorgt Hij er zelf voor, dat de krachten, die ons omlaag zuigen, die van ongeloof, twijfel, neerslachtigheid, vereenzaming, verbittering, wijken voor zijn overweldigende liefde. Nog steeds doet de Opgestane ons opstaan in een nieuw leven, maakt Hij ons tot nieuwe mensen.
Want reken maar dat Thomas een ander mens wordt. De eerst zo ongelovige spreekt nu de ferme belijdenis uit: mijn Heer, mijn God. Onze zorg is zo vaak of we wel persoonlijk deel mogen hebben aan Jezus' verlossing. Dat was ook de zorg van Thomas. Ik moet de wonden van de spijkers zien, ik moet de wond in zijn zij voelen. Maar komt het tot die persoonlijke zekerheid. Mijn Heer, mijn God. Letterlijk staat er in het Grieks zelfs: de Heer van mij en de God van mij. Nu is Jezus voorgoed zijn Heer. Heel persoonlijk de Heer, die hem met zijn liefdevolle overmacht helemaal heeft overwonnen en in beslag genomen. Zijn Meester. Hij wil zich ten volle aan Hem toevertrouwen, Hem dienen, zijn leven verder aan Hem wijden. Weg is zijn ongeloof. Helemaal. Ja, Hij noemt Jezus zelfs: mijn God. Het is voor het eerst, dat het door een mens gezegd wordt.
De evangelist Johannes ziet deze heerlijke geloofsbelijdenis van de eerst zo ongelovige Thomas dan ook als een climax. Het grijpt terug naar het begin van zijn evangelie: in den beginne was het Woord - Jezus - en het Woord was bij God en het Woord was God. En hierna schrijft hij het eerste slot van zijn evangelie. Zo verandert de Here zelf de belijdenis van ongeloof in de fraaiste belijdenis van het geloof. Dat is de kracht van Pasen. Het duidelijkst bewijs van de opstanding.
En Jezus zei: Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig, zalig zij, die niet zien en toch geloven. Nu Hij Thomas helemaal voor zich heeft gewonnen, volgt toch een zacht verwijt, dat tegelijk een bemoediging is voor veel anderen, en zeker ook voor ons. Thomas moet goed begrijpen, dat hem een bijzonder voorrecht ten deel viel, dat anderen moeten missen. Van anderen, vooral van de latere geslachten, dus ook van óns, wordt gevraagd, dat we gaan geloven op het getuigenis van de apostelen. Hoe beschamend, dat een van hen, Thomas, het getuigenis van de anderen niet aannam. Als de latere geslachten zo veeleisend zouden zijn als hij, zou het er niet best uitzien. En zo wordt van ons gevraagd, ook vandaag, dat we niet zien en toch geloven, op het getuigenis van de apostelen en op de verkondiging van dat getuigenis: de prediking van Pasen. Zalig, als we dat mogen doen.
Het geloof heeft trouwens altijd iets van dit: en toch. Waarmee we over het zichtbare en tastbare heenkijken, we over alle narigheid en nood, alle onrecht en zonden heenkijken, waarmee we zelfs over dood en graf heenkijken. Want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. Eerst zien en dan geloven? Maar dan is geloven eigenlijk geen geloven meer. We hebben misschien ons wat zwaarmoedige en kritische karakter niet zo mee. We hebben de keiharde feiten van dit gebroken bestaan niet zo mee. Ze houden dat ongelovige Thomasje in ons hart aardig in leven. Tot Jezus in ons opstaat en gaat leven. Zalige ervaring! Is het niet zo? Dan wordt dat ongelovige Thomasje van binnen gelovig en dan zegt het met een zucht van verlichting, met een kreet van vreugde: mijn Heer, mijn God. Amen.
Rapporteer
My comments