De website van Arie Tromp

Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?          



Gemeente des Heren,

Soms moet je tol betalen in het leven. Gewoon letterlijk. Invoer-, uitvoer-, doorvoerrechten. Elk internationaal werkend bedrijf weet dat. En als je op vakantie in het buitenland iets kostbaars koopt, weet je het ook. De landen vullen er hun schatkist mee.

Kapernaüm, waar Jezus lang woont en werkt, ligt erg strategisch als het hierom gaat. Het is een belangrijke havenplaats aan het meer van Galilea. En het ligt op de grote handelsroute tussen oost en west. Dagelijks meren er bootjes af en trekken er karavanen door. Bovendien is het een grensplaats. Reden, waarom het er wemelt van tolhuizen, douanekantoren. Zoals ook Rotterdam, grote internationale haven, een uitgebreide douanedienst heeft. Wij kennen douanebeámbten. Ze zijn in dienst van de overheid en doen hun werk voor een vast salaris. Maar in Israël is dat werk geprivatiseerd. Tollenaars zijn zzp-ers. Die hun opdrachten ontvangen van de Romeinen, die Israël bezet houden. Ze heulen dus met de vijand, zijn landverraders. Bovendien kan het de Romeinen niet schelen hoe ze de belasting innen, als het vastgestelde bedrag maar binnenkomt. Dus hoe hoger ze de mensen aanslaan, hoe meer ze in hun eigen zak kunnen steken. Zo zit er altijd een vies luchtje aan het werk van de tollenaars en hebben ze een slechte naam.

Hoe rijk ze ook zijn, het zijn in wezen arme figuren, eenzaam, gehaat, uitgestoten. En daar moeten ze ondanks hun harde pantserhuid aan geleden hebben. Ze zijn, al doen ze het zichzelf aan, zielige, ongelukkige mensen. Door het kwaad geïsoleerde, geschonden, ontmenselijkte mensen.

Ook in godsdienstig opzicht zijn ze uitgestoten. De farizeeërs, de religieuze leiders, hebben niets met hen op en zien hen ze als heidenen, goddelozen. Dat is de hoge geestelijk tol, die de tollenaars zélf moeten betalen.

Het is dan ook schokkend, als we lezen: Toen Jezus van daar verderging, zag hij bij het tolhuis een man zitten, die Mattheüs heette, en hij zei tegen hem: ‘Volg mij.’ Hij zag een méns zitten, staat er eigenlijk. Jezus blijft in zo iemand een méns zien. Hoe verwrongen ook: het is een mens, schepsel van Zijn Vader, voor een veel mooier leven bestemd. Zelfs een uniek mens, met een naam. Mattheüs. En alles wat hoort bij de omgang met tollenaars, namelijk dat je níet met ze omgaat, wordt door Jezus compleet genegeerd met die twee woorden: volg Mij.

Ongehoord. Zelfs ergernis wekkend. Ja, als Mattheüs nu zelf van zijn tolhuis wegloopt, huilend voor de voeten van Jezus neervalt, zijn schuld belijdt, om genade smeekt en dan ook nog een poosje met zijn levenswandel bewijst, dat hij met zijn slechte verleden helemaal gebroken heeft, als aan al die voorwaarden is voldaan, dan is het misschien acceptabel, dat hij Jezus mag volgen. Maar Jezus roept hier onvoorwaardelijk: volg mij. Nee, Hij keurt dit werk niet goed. Mattheüs moet van het tolhuis weg om Jezus te volgen. Maar wèl heeft de Here deze mens, deze door de zonde verziekte mens, onvoorwaardelijk lief. Zonder eisen vooraf. Zijn liefde gaat aan alles vooraf.

En zo zoekt de Here Jezus ook óns op. Niet direct in de kerk, maar op ons werk. Niet als we op z'n zondags zijn, maar op z'n maandags. Niet in ons mooiste pak, maar in ons werkplunje. In ons dagelijks bestaan met zijn teleurstellingen, frustraties. Met zijn trucjes en onrechtvaardigheden, zijn hebzucht en geldzucht. Met zijn verwikkelingen en verwijderingen. Zo ziet Jezus ook ons, bij ons tolhuis, hoe dat er ook uit ziet. Ons kantoor, waar we onfrisse zaakjes doen. Onze werkplaats, waar we onze collega's beentje lichten. Ons woonhuis, waar de ene ruzie op de andere volgt. 

Zo ziet Jezus ook óns, als mensen, die de tol van de ontmenselijking moeten betalen in deze ontspoorde wereld. En hij roept ook óns, geen rechtvaardigen, maar zondaars. Hij roept ons wel wég van de zonden. Tot bekering, zo schrijven er een paar oude handschriften bij en de Statenvertaling volgt die. Maar Hij is gekomen om zóndaars te roepen. Onvoorwaardelijk, als genade. 

Horen we hoe Hij ons roept en volgen we Hem, verbinden we ons met Hem? In het vertrouwen, dat we zó, achter Hem aan, worden verlost en vernieuwd, van onze ontmenselijking worden bevrijd? Doen we dat nu? Zonder tijd te verspillen? Zoals ook Mattheüs er geen gras over liet groeien? Hij stond op en volgde hem. Staat er.

Kijk, dan wil de Here Jezus zich ook helemaal met ons verbinden. Zonder proeftijd vooraf. Zonder dat we eerst met allerlei goede daden moeten bewijzen, dat we veranderd zijn.

Zoals Jezus direct, zonder hem een proeftijd te geven, bij Mattheüs gaat eten. Toen hij thuis aanlag voor de maaltijd, kwam er ook een groot aantal tollenaars en zondaars, die samen met hem en zijn leerlingen aan de maaltijd deelnamen. Jezus wil eten en drinken met verachte, slechte mensen. Als teken van liefdevolle verbondenheid.

Met iemand eten is in Israël niet zomaar iets. Het heeft een nog sterkere sociale functie dan bij ons. Het is een blijk van nauwe verbondenheid en vriendschap. Vandaar dat joden niet met heidenen aan één tafel mogen zitten. Dan verontreinigen ze zich. Door te eten met tollenaars en zondaars is de verontreiniging natuurlijk even erg. Maar Jezus eet en drinkt met zulke mensen, ondanks gemopper van de farizeeërs. ‘Waarom eet uw meester met tollenaars en zondaars?’ Dat geeft geen pas.

En zo wil Hij ook aan het Heilig Avondmaal met ons zondaars aanzitten en eten. De maaltijd waaraan Hij ons verzekert, dat Hij zich liefdevol met ons verbindt. Waaraan we eraan worden herinnerd hoe Hij, de zondeloze, onze zonden op zich nam. Daarmee door Gods oordeel heenging. En volkomen verzoening en vergeving tot stand bracht, toen Hij zijn lichaam en bloed offerde aan het kruis.

En zo mogen we aan het Avondmaal feestelijk afscheid nemen van ons oude ontmenselijkte bestaan, zoals Mattheüs dat met de maaltijd in zijn huis doet. Heerlijk om aan die maaltijd genodigd te worden. Als zondaar geroepen te zijn, niet als rechtvaardige.

Is elke Farizeese hoogmoed, waarmee we op anderen neerkijken, ons vreemd geworden? Wanen we ons geestelijk niet gezond, niet sterk, zoals er letterlijk staat. Maar ziek, aangewezen op een, op dè dokter? Zijn we gebroken van hart en verslagen van geest vanwege ons falend bestaan? Avondmaal houden is geen uiting van vroomheid, maar een belijdenis, dat we in ons leven de tol van het kwaad betaald hebben. 

Of zitten we, net als toen, hier ook stiekem als Farizeeërtjes rond te kijken. Die zich te goed vinden en de ander te slecht om aan één tafel met elkaar te zitten. Die vinden, dat we het hier in De Rank te ruim nemen? Jan en alleman gaat maar aan. Er moet toch eerst wat met een mens gebeurd wezen? Ja, maar wat? Alleen, dat je zegt: nu sluit ik het tolhuis van mijn ontmenselijkte leven en ga ik naar Jezus toe, want Hij roept Mij. 

Voor heimelijke Farizeeërtjes - en wie is dat niet soms, diep van binnen? - zit in onze geschiedenis een kritische noot. Jezus zegt ronduit tegen hen: Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

Maar Hij zegt het wel! Heeft ook hen dus nog niet opgegeven. Is ook uit op hun heil. Hij wijst hun de weg naar nederigheid. En zo wijst Hij ook ons die weg. Blaas je ballonnetje niet op met de lucht van eigen vroomheid en zuiverheid, eigen geestelijke gezondheid. Wees maar jezelf, in je armetierige gebrekkigheid. Want juist dan zie Ik je, en roep Ik je.

Maar het is niet alleen voor Farizeeërs moeilijk te aanvaarden, dat Jezus met tollenaars en zondaars aan één tafel zit. Dat is het ook voor schuldbewuste zondaars. Om aan het Avondmaal te kunnen, moet je een heilige wezen, denken zij. Je leven moet eerst veranderd zijn. Je zonden moeten eerst zijn opgeruimd. Of je moet eerst een vuurvast vertrouwen en volstrekte overgave kennen. Of je moet eerst van berouw over de grond hebben gekronkeld. O, wat blijven we altijd weer met ons zelf bezig. Wat vinden we zo altijd weer redenen om niet aan te gaan. 

Maar we mogen ons van ons zelf en onze worstelingen en angsten los laten rukken door de bevrijdende roep: volg Mij. De roep, die ook tot óns klinkt, daar waar we zitten, bij de tolhuizen van ons geschonden leven. De roep die onvoorwaardelijk is. Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel. Mensen, die het slecht hebben, staat er letterlijk. Die het er slecht mee hebben, dat ze slecht zijn. Die het er te kwaad mee hebben, dat ze kwaad doen. Ik heb wel eens een dokter nodig gehad omdat ik keelontsteking had. Angina. Dat betekent letterlijk: benauwdheid, engte. Er zit zelfs ons woord "angst" in.

Hebben we vanmorgen de hemelse dokter nodig, omdat de ziekte, die de zonde is, het ons benauwd maakt, ons de keel afsnoert, ons in de engte drijft, ons angsten bezorgt? Dan mogen we aan het Avondmaal genezing zoeken bij onze hemelse dokter en brood en wijn als medicijn zien. En een goede dokter schuwt toch geen zieken, zelfs geen besmettelijke zieken? Zo schuwt de Heiland geen zondaars. En Hij laat zich niet alleen als dokter door hen roepen. Hij roept ze nota bene zelf! Volg Mij! Alle reden om te komen. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4