Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Dezelfde tekst in Psalm 53 : 2
Gemeente des Heren,
Het gebeurde met een van onze kinderen, ruim 25 jaar geleden. Die kwam met een pruillip thuis van de protestants-christelijke basisschool. Wat is er? Vroeg ik. En het antwoord was: elke keer als ik langs het schoolplein van de andere school - dat was de openbare school - kom, is daar een jongen die tegen me roept: God bestaat toch lekker niet!
Daar was dus al een jonge atheïst goed bezig, liever gezegd, slecht bezig. Niet alleen denkend, maar ook nog roepend: Er is geen God!
Wat ís een atheïst? Het woord komt uit het Grieks. De a is een ontkenning: niet. Theïst is van theos afgeleid, dat God betekent. Een atheïst is dus iemand, die het bestaan van God ontkent.
Je komt ze steeds meer tegen. Want de maatschappij zit al jaren in een proces, waarin het aantal gelovigen kleiner wordt en het aantal ongelovigen toeneemt. We merken dat vast wel om ons heen. Collega’s die niet geloven. Buren die het niet doen. Soms zelfs familieleden. Ja, je eigen kinderen, en wat kan dat pijn doen! Het christelijk geloof? Het zegt me niks. Doet me niks. God? Ik merk niks van hem. Ik voel er niks bij.
Ook als je als dominee of ouderling een huisbezoek probeert af te spreken bij randkerkelijke leden, kom je het al tegen. Aardig dat u belt hoor. En ik wil u niet voor het hoofd stoten, maar het geloof? Dat ben ik kwijt geraakt.
Ze zijn atheïst geworden. Waardoor? De een heeft allerlei gelezen en heeft daaruit een natuurwetenschappelijke wereldbeschouwing voor zichzelf opgebouwd, waarin God geen plaats heeft. De ander is zwaar teleurgesteld door wat gelovigen hem aan streken hebben geleverd. De derde kreeg slag op slag in zijn leven en trok daaruit de conclusie: als er een reddende God is, zoals de gelovigen beweren, dan had ik dit toch niet mee hoeven te maken?
In ieder geval is het aantal atheïsten hard gegroeid. Ik zet geen simpel is gelijk teken tussen kerkgang en geloof, en tussen thuis blijven op zondag en ongeloof. Maar verband is er wel. En veel kerkbanken zijn in de loop der jaren leger geworden.
Je kan nu zeggen: niet geloven is in, wel geloven is uit de tijd. Wie wel gelooft, gaat niet met zijn tijd mee. Is achterlijk, dwaas. Dwazen denken: Er is geen God? Tegenwoordig ben je dwaas als je denkt dat er wel een God is.
In deze tijd hebben de wetenschap en de techniek het voor het zeggen. God zie je niet in de sterkste telescoop, die de hemel aftuurt. Ook niet in de microscoop, die de kleinste dingen bekijkt. God kom je niet tegen in de natuur- en scheikunde, het DNA-onderzoek, bij hart- en hersenoperaties. God heeft zo geen plek in de moderne wereldbeschouwing. Dus: er is geen God.
Alleen een dwaas, die er niks van begrijpt, denkt nog dat er een God is. Maar iemand, die een beetje wijs is en de krant leest, denkt: er is geen God.
Maar de dichter van onze psalm draait het uitdagend om: dwazen denken: Er is geen God.
Nu kan je nog iedereen dwaas noemen, die er zonder nadenken er zo maar uitflapt, dat God niet bestaat. Maar hen bedoelt onze dichter niet. Hij heeft het immers over mensen die bewust denken: er is geen God. Die het in hun hart zeggen, staat er letterlijk.
Ze zijn wel zo wijs, dat ze het niet hardop zeggen. Want dat klonk in de tijd dat onze psalm werd geschreven, als een vloek. Het paste helemaal niet in de cultuur van toen. Want niet alleen in Israël werd er in een god geloofd, ook in alle landen om Israël heen, Egypte, Babylon, noem maar op, wemelde het van de goden. De god van ziekte en gezondheid, die van de vruchtbaarheid, de god van de stam, de zonnegod, maangodin, de god van de onderwereld en de dood, te veel om op te noemen. In zo’n omgeving waag je het niet om te zeggen: er is geen god. Als je het zegt, zeg je het stil in je hart. Denk je het alleen.
Zo is het nu misschien weleens in de kerk. In de huidige samenleving kun je best hardop zeggen: er is geen God. Maar in de kerk doe je dat natuurlijk niet. Maar dat neemt niet weg, dat er ook in de kerk mensen kunnen zitten die stiekem van binnen in hun hart zeggen: er is geen God. Al twijfelend, misschien wel van zichzelf schrikkend. Maar toch! En meer verborgen dan wanneer je het hardop zegt. Maar toch! Het zit wel diep: in het hart.
Nu kun je best eens in de hevige vertwijfeling denken en ook nog zeggen: er is geen God. Je moet maar plotseling je man of vrouw verliezen door de dood. Je moet maar onverwachts ernstig ziek worden. Je moet maar door zo'n zogenaamde vrome christen vreselijk beduveld worden. Dan kun je roepen: Nu geloof ik niet meer dat er een God is. Dat is dan heus niet zo dwaas. Maar best te begrijpen. Ook God kan dat begrijpen.
Maar gezien het vervolg is duidelijk dat de dichter van onze psalm daar niet aan denkt. Hij bedoelt hen die denken: God? Het zegt me niks. Ik voel er niks bij. Ik voel me niet door Hem aangesproken. Ik merk niet dat hij werkt. Ik mis Hem niet, heb geen behoefte om tegen Hem te praten in een gebed, ook niet om uit de bijbel te lezen, er zijn wel spannender boeken.
Soms zegt men er zelfs bij. Ik ben wel christelijk opgevoed, hoor! Maar ik ben blij dat ik al die poespas van me heb afgeschud. Geen dwang meer om naar de kerk te moeten. Geen regeltjes meer: dit mag niet en dat hoort niet. Niet op zondag en niet door de week. Ik voel me prima zo. Ik ben zelfs van een last bevrijd. Geen beter leven dan een modern, mondig, atheïstisch leven. Waarin je zelf bepaalt wat je doet en laat. Je niet door zo’n strenge baas hierboven wordt lastig gevallen. Vrijheid, blijheid. En ook geen angst meer voor Hem, voor zijn straf, oordeel, de hel, wat dan ook.
Zijn ze alleen buiten de kerk te vinden of zitten ze ook in de kerk? Kun je in de kerk belijden: ik geloof in God, de Vader, de Almachtige, enzovoort, en toch denken: er is geen God? Net zoals die Israëliet, die op de sabbat niet werkte, op tijd zijn offers naar de tempel bracht, psalmen meezong, en toch dacht: er is geen God?
Best een vraag om over na te denken. Want het is niet onmogelijk. Je was altijd christen, deed zelfs belijdenis. Je hield je aan de uiterlijke vormen. Zo voor het oog veranderde er niks in je leven. En toch, in de loop der jaren is je geloof verkild, verzwakt, uitgehold, leeg gebloed. Het heeft zijn kracht en effect verloren. Vooral onder invloed van de maatschappij van nu, oppervlakkig, materialistisch, hedonistisch, dus genotzuchtig, ja inderdaad, atheïstisch, godloos. Daaraan heb je je bijna helemaal aangepast. God? Hij doet me niet zoveel meer.
En weet je, of we nu met onze mond wel of niet wat anders belijden, maar we denken: er is geen God, dan worden op de duur ook onze daden ernaar. Die kans is groot. Dan leven we ook praktisch atheïstisch. Samen met de grote massa van nu. We kijken naar rijp en groen op de t.v. We lezen de roddelbladen. We gaan ons in de vakantie, als de sociale controle is weggevallen, te buiten. We verdienen zwart bij zonder gewetenswroeging. We gebruiken we onze ellebogen. We zijn alleen maar uit op luxe en genot. Want wie maakt ons wat? God niet. Dan is onze levensinstelling: als wij de aarde maar hebben, mag God de hemel wel houden. Dan is het op zondag misschien nog wel vroom maar door de week Dreesmann. U begrijpt wat ik bedoel.
Godloos leven wordt al gauw goddeloos leven. Ook de dichter van onze psalm ziet dat om zich heen gebeuren. Dwazen denken: er is geen God. En hij voegt er gelijk aan toe: verdorven zijn ze. Gruwelijk zijn hun daden. Geen van hen deugt. Allen zijn afgedwaald, ontaard. Wel eens melk gedronken, die zuur was geworden? Bah. Dat staat er eigenlijk. Ze zijn zuur, ranzig geworden. Raakt ons leven in deze godloze geseculariseerde maatschappij ook langzaam verschaald, verzuurd, ranzig?
Soms denk je: dit is een maatschappelijke ontwikkeling, die steeds breder om zich heen grijpt, ja die iedereen infecteert. Inclusief jezelf. Ook bij de dichter toen leefde dat gevoel. Niet één deugt, is verstandig, zoekt God. Ze zijn allemaal afgedwaald. Wie de dichter ook was, David, of iemand anders, wiens psalm in een bundel is terecht gekomen die naar David genoemd is, hij lijkt wel op een zware oud gereformeerde broeder. Wat een pessimisme! Een omlaag praten van de mens! Het valt toch nog wel mee? Ja, misschien met onze beperkte blik. Waarmee wij niet diep in elkaars hart kunnen kijken. Waarmee wij niet eens goed kunnen peilen wat er in de diepte van ons eigen hart leeft. Maar in de ogen van de heilige en rechtvaardige God? Niet in aards, maar in hemels perspectief? De Here kijkt vanuit de hemel naar de mensen om te zien of er één verstandig is, één die God zoekt. Zie je hem naar beneden kijken? Ook naar ons persoonlijk, tot in de diepten van ons hart? Vind ik er nog ééntje onder mijn schepselen, die niet dwaas is maar verstandig? Die niet denkt: er is geen God, maar mij zoekt? Die goed doet, niet is afgedwaald, ontaard, zuur, ranzig geworden? Helaas. Niet één. Het zijn eigenlijk allemaal diep van binnen atheïsten.
Een paar gedachten, die onze dichter nog heeft over deze atheïsten.
Hij roept ten eerste verbaasd uit: hebben zij dan geen inzicht, die kwaadstichters? Waar zit hun verstand? Hebben ze niet door, dat het zo nooit goed kan blijven gaan? De samenleving gaat zo op de duur ten onder. Waar de wetten van de jungle terugkeren, keert op de duur ook de jungle zelf terug. Ze hebben er op de duur zichzelf mee. Ze zijn bezig de tak door te zagen waarop ze zelf zitten. Hebben ze, om het eigentijds te zeggen, geen inzicht, dat ze zo welvaartsziektes verspreiden, waaraan ze zelf gaan lijden en overlijden, zoals hart- en vaatziektes, die vooral in ontwikkelde landen voorkomen? Dat ze zo zedeloosheid verspreiden waar ze zelf slachtoffer van kunnen worden, zoals diefstal, straatgeweld, witte boorden-criminaliteit. Dat ze zo het milieu vernietigen, waarvan ze zélf leven? Lucht verontreinigen. Tropische bossen kappen. Alle grondstoffen uit de aarde halen. Hebben ze een bord voor hun kop? Het lijkt van wel.
Onze dichter schrijft ten tweede: Ze verslinden mijn volk of het brood is. De atheïstische mentaliteit van halen, hebben, houden leidt tot een steeds groter wordende kloof tussen hen die kunnen halen en hen waar nog wat te halen valt. Leidt tot een meedogenloos uitbuiten van de zwakken in de samenleving. Wij genieten vaak gedachteloos, zonder inzicht, en mateloos van onze welvaart. Dat is onze god, al denken we: er is geen God. Maar de wereldeconomie zit zó in elkaar, dat onze welvaart tot armoede leidt in de ontwikkelingslanden. We eten andere volken, we eten Afrikanen, Zuid-Aziaten op als brood.
Onze dichter voorspelt ten derde: nog even, en hen overvalt een hevige angst. Het blijft niet op dezelfde voet doorgaan. We worden als atheïsten eens met een schok wakker worden uit onze roes. Door een volgende maar dan totale kredietcrisis, een ecologische ramp, wat dan ook. We zullen worden stil gezet op onze weg. Tot hier toe en niet verder. Of je het leuk vindt of niet, zegt God dan, ik besta wel degelijk, en hier stel ik mijn grens.
En waar ligt Gods grens? Waar roept God de atheïst in hart en handel vroeg of laat zijn halt toe? Die grens ligt op twee plekken. Liever gezegd bij twee soorten mensen.
Die grens ligt allereerst bij wie de moed heeft om in de Here te blijven geloven. Om volgens zijn geboden te blijven leven. Om in de samenleving te blijven vechten voor rechtvaardigheid, barmhartigheid, vrede, liefde. Tegen de stroom van de moderne secularisatie en godloosheid, ja goddeloosheid, in. Hoor je daarbij? Al is het met vallen en opstaan? Je zal het onderspit niet delven, al heeft het vaak de schijn van wel. Daar overvalt hen, de atheïsten, een hevige angst, want God is met de rechtvaardigen. Met de mensen die het goed bedoelen met deze wereld, en die daarom God nodig hebben, of die mensen die in God geloven en het daarom goed bedoelen met deze wereld. Ze zullen het beleven, dat God met hen is. Hun zijde kiest. Daar is God God voor. Toch een geweldige troost.
Die grens ligt ook bij degene die het slachtoffer is van de moderne atheïstische handel en wandel. Bij dat kind met hongeroedeem in Afrika. Bij degene, die de harde concurrentie niet aan kan. Bij die op z’n werk overspannen geworden man. Bij die caissière, die nog steeds nachtmerries heeft van die roofoverval. Bij dat verkeersslachtoffer, aangereden door een manager die zoveel haast had, dat hij door rood licht reed. Hoor je daarbij? Voel je je ellendig omdat je je op een of andere manier slachtoffer voelt van deze moderne harde, onverschillige atheïstische maatschappij vol concurrentie en competitie? Ach, atheïst en zondaar, lach maar om het vertrouwen van de zwakke - hij vindt zijn toevlucht bij de Here. Die neemt het voor hem op. Daar is God Gód voor. Toch een grote troost.
Onze dichter verlangt ten vierde, dat Israël bevrijd wordt. Bevrijd van alle verziekte toestanden in de samenleving, veroorzaakt door dwazen, die denken: er is geen God en die daar hun handel en wandel op afstemmen. Hoe geweldig zou dat zijn! Ach, laat uit Sion redding komen voor Israël. Als de Here het lot van zijn volk ten goede keert, zal Jakob juichen, Israël zich verheugen.
Punt. Zo eindigt onze psalm. Maar het moet eigenlijk een komma zijn. Want deze psalm heeft een bijzonder vervolg. Nee, ik bedoel niet, dat ze nog een keer in het boek der psalmen voorkomt. Bijna woordelijk hetzelfde. Psalm 53. Onze psalm is hoogst waarschijnlijk in twee verschillende bundels terecht gekomen die beide in het uiteindelijk Bijbelboek zijn opgenomen.
Ik bedoel wat Paulus schrijft in zijn brief aan de gemeente van Rome. Hij maakt de indruk van onze dichter tot een algemene leer. Joden of andere volken, ze zijn allemaal in de macht van de zonde. En om dat te bewijzen citeert de apostel onder meer uit onze psalm. Zo staat er ook geschreven: er is geen mens rechtvaardig, zelfs niet één, er is geen mens verstandig, er is geen mens, die God zoekt. Allen hebben ze zich afgewend, heel de mensheid is verdorven. Er is geen mens die nog het goede doet, er is er zelfs niet één. Zo wordt ieder mens het zwijgen opgelegd en staat de hele wereld schuldig voor God.
Maar daar blijft het bij Paulus niet bij. Het is voor hem de aanloop naar de Here Jezus toe. Maar nu wordt ook buiten de wet Gods gerechtigheid zichtbaar. Gods vrijspraak voor allen die in Jezus Christus geloven. Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God; en iedereen wordt uit genade, die niets kost, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat Hij ons door Christus Jezus heeft verlost.
De Here kijkt vanuit de hemel naar de mensen om te zien of er één verstandig is, één die God zoekt. Geen atheïst, maar een theïst, een die werkelijk in God gelooft, op Hem vertrouwt en Hem gehoorzaamt. Maar niemand te vinden, niet één, zegt onze psalm.
Ja, toch één, zegt Paulus. Toch één die zijn hele hart aan zijn hemelse Vader gaf. Toch één die woorden spreekt en daden doet, waaruit dat blijkt. Toch één die tegen alle godloosheid en goddeloosheid in gaat. Toch één die verstandig is en goed doet.
Hoe? Door steeds te strijden voor rechtvaardigheid, barmhartigheid, vrede, liefde. Tegen de stroom in. Door totaal en radicaal tot de rechtvaardigen te horen, met wie God is. Al kost het hem de haat van de godsdienstige en politieke machthebbers in zijn tijd. Al brengt het hem aan het kruis.
Hoe? Door totaal en radicaal de kant te kiezen van de zwakke. Een toevlucht te zijn voor de zwakke uit naam van de Here. Voor de tollenaar, de overspelige vrouw. Voor de kreupele, dove, blinde. Voor de verworpenen van de door praktisch atheïsme overheerste samenleving.
Hoe pleitte Abraham voor Sodom en Gomorra. Here, schenkt u vergiffenis aan hun inwoners en spaart u hen, als er geen vijftig rechtvaardigen in hen worden gevonden, maar vijf en veertig, veertig, dertig, twintig, tien?
Tien? Niet één. Niet één die verstandig is, die God zoekt, die goed doet. Ja, toch één. Waardoor alles verandert. Waardoor de hele wereld gespaard en gered wordt. De Here kijkt vanuit de hemel naar de mensen, en zegt gelukkig van één: dat is mijn zoon, mijn geliefde, in hem vind ik vreugde.
En zo komt het verlangen van onze psalmdichter uit. Ach, laat uit Sion redding komen voor Israël. Dat is gebeurd. Door de Here Jezus Christus. De volmaakte theïst, die in Sion stierf en opstond uit de dood. De volmaakte gelovige. De enige om wie God onze wereld spaart. Om wie God mij en u en jou spaart en redt.
Je bent toch niet dwaas? Je denkt toch niet: Er is geen God? Je bent toch zo verstandig om het met de Here te wagen? Om redding van Hem te verwachten. Een keer in je lot? Een vernieuwende wending aan je leven? Kom tot God, geloof dat Hij bestaat en dat wie hem zoekt door hem zal worden beloond. Wordt meer en meer theïst, gelovige. Met hart en ziel, in handel en wandel. Geloof vooral in de vergeving van je zonden om wille van die ene Rechtvaardige: Jezus.
En juich met Jakob, verheug je met Israël. Om de genade en vrede van die God, die is, en die was, en die komt. Amen.
Rapporteer
My comments