Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Gemeente des Heren,
Wat zal het nieuwe jaar ons brengen?
Dat is vandaag de grote vraag.
Onze tekst begint ook met zo'n vraag: wie zal ons het goede doen zien? Letterlijk: wie zal ons laten zien wat ‘tof’ is? Want 'tof' is het hebreeuwse woord voor 'goed'.
Zullen we in het nieuwe jaar tegen mooie, fijne, goede dingen aankijken, dingen die tof zijn, of niet? En wie zorgt daarvoor? Hoe zal het met het terrorisme en de islamitische staat zijn? Met de vluchtelingenstroom? De opwarming van de aarde? Hoe zal het met de euro, de economie, de werkeloosheid, welvaart zijn? Hoe zal het in ons persoonlijk leven zijn? Goed, tof, of juist niet?
David hoort in zijn tijd ook veel mensen zeggen: wíe zal ons het goede laten zien? Die vraag veronderstelt iets. Namelijk: wij mensen wíllen blijkbaar graag het goede zien. Er zit een diep verlángen in ons zit om het goede te zien. We hebben allemáál, bewust of onbewust, het gevoel, dat we het werkelijk goede míssen, nu níet zien, en we hebben er een sterk heímwee naar. We háken naar geluk, blijdschap, vrede, overvloed. We hebben als het ware nog een vage herinnering aan het paradíjs, toen alles góed was. Het staat immers aan het eind van elke scheppingsdag beschreven: en God zag, dat het goed was. Tof. We zijn ervoor geschapen om samen met God het goede te zien, gelukkig te zijn. Dat kan niemand uit ons hart wegpoetsen. We kunnen véél, weínig of géén hoop hebben om het goede te zien, maar hoop op het sléchte niet. Dat is een dwaze tégenstelling. De optimist én de pessimist willen het goede, en dat is het wáármerk van God, de goede Schepper, in onze ziel. Hij heeft ons voor het góede geschapen.
Maar tegelíjk voelen we ons zelf er niet toe in stáát om het echt goede tot stand te brengen. We kijken vragend om ons heen: wíe zal ons dat laten zien? Wie presteert dat? We kijken dus al niet eens meer naar ons zélf. We hebben al van ons zelf afgezien.
En inderdaad, we worden telkens geconfronteerd met ónze eígen machteloosheid om ons zelf gelukkig te maken. We zijn maar een piepklein radertje in die ontzettend grote en ingewikkelde machine van deze moderne maatschappij en we draaien méé of we willen of niet, want we zitten met al onze tanden aan andere raderen vast. Er is zovéél, dat ons als lót overkómt, zoveel góeds, zoveel sléchts. Maar waar we niet zelf de hand in hebben. Soms denken we, dat het aardig lùkt en dan is er inééns een kink in de kabel. Voor het goede van welvaart zorgen we niet in ons eentje. Voor het goede van fijne relaties zijn er per definitie ook meer nodig. Voor het goede van gezondheid is er zélfs een nodig die bóven ons mensen uítgaat. En het zedelijk goede, de liefde, de trouw, de barmhartigheid, de rechtvaardigheid, de reinheid? Hoe méér we ons best doen om ons zelf het goede te geven, hoe meer we ervaren, dat het ons niet lukt. Ik ellendig mens, het goede, dat ik wil, doe ik niet en het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.
En daarom kijken we om ons héén, net als velen in Israël. Wie? Wie is wèl zo machtig om ons leven en onze samenleving de goede kant te laten opgaan? En dan klinken er van diverse kanten ook wel ántwoorden op deze vraag. Politieke leiders antwoorden: iedereen zal het goed hebben, wanneer wíj het voor het zeggen krijgen. De economen maken hun berekeningen en wekken de suggestie: bij ons is de welvaart veilig. De generaals antwoorden: wij bewaken het hoge geestelijke goed van vrijheid en vrede tegen de vijand. De psychologen en psychiaters zeggen: wij doen ons best voor het goede van uw zíel. De dokters zeggen: wij waken over het goede voor uw líchaam. Diverse geestelijke leiders werpen zich op en beloven: wie mij volgt zal gelukkig worden, met een diepe innerlijke vrede, een verlossing van leed en dood. De wonderlijkste sektes en stromingen beloven het goede. Wie zal ons het goede doen zien? Wíj, roepen velen in koor. Sommige stemmen vertrouwen we, andere niet. En ons wantrouwen is dikwijls wel terécht. Men doet vaak stellige toezeggingen en fraaie beloftes. Maar maakt ze níet waar. Mensen stellen teleur. Vallen door de mand. Blijken niet de macht te hebben, die ze voorgeven. Soms zelfs niet de goede wil. We worden dikwijls misleid. Handig speelt men in op ons verlangen om het goede te zien. Fraaie verkiezingsbeloftes, slimme reclame, kleurrijke beschrijvingen van een hemel op aarde vormen de worst, waarmee we gelokt worden. Maar later blijken diverse politieke en geestelijke leiders toch meer het goede voor zichzélf dan voor óns gezocht te hebben. En dat maakt velen sceptisch, zelfs cynisch. Ze vragen wel: wie laat ons het goede zien? Maar het is een retórische vraag. Ze verwachten géén antwoord. Gelóven niet meer in een antwoord. De vraag is een uiting van hun teléurstelling en verdríet. Ach, wie kan voor het goede zorgen? Toch niemand? En men wordt er onverschillig onder. Ik denk maar egoïstisch aan mezelf, van anderen hoef ik het toch niet te verwachten. Ik neem het er maar goed van, want de wereld is toch een puinhoop. Je merkt deze instelling overal om je heen.
Of men wordt opstandig. Met gebalde vuisten en fel geschreeuw wordt geprotesteerd, dat niemand het echt voor hen opneemt. Dat niemand het goede met hen vóórheeft. Ook dát merk je vaak. In allerlei stakingen, protestacties, demonstraties. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon, want de woorden van onze psalm wekken het vermoeden, dat men óók bij koning David komt klagen. De oogst is mislukt. Waarschijnlijk niet alleen door natuurlijke omstandigheden, maar ook door oorlogsverwoesting. Koren en nieuwe wijn was er in overvloed, maar dat is nù verleden tijd. En als er weinig te eten en te drinken valt, krijgt het bevoegd gezag natuurlijk de schuld. Het mopperend volk maakt het David steeds moeilijker. En blijkbaar zijn er politieke tegenstanders, die daar hándig gebruik van maken. Met een lastercampagne tegen David proberen ze hem van de troon te stoten en zélf aan de macht te komen. David vraagt ze openlijk: Aanzienlijke mannen, hoe lang zult u mijn eer te schande maken? En zult u het lege liefhebben en de leugen zoeken? En dat, terwijl David toch de gezalfde koning van God was, zijn gunsteling. Men is zo niet alleen in opstand tegen Dávid. Men is ook in op-stand tegen de Hére. Uitgerekend tegen de God, die het goede met hen vóór had. De God, die hen via David rijk wilde zegenen. Wie zal ons het goede doen zien? Ze kijken vragend, sceptisch, opstandig om zich héén. Maar ze kijken níet naar bóven. Naar de Hére, die hen het geluk kán en wíl geven en met de koning, door wie de Here dat doen wil, liggen ze overhoop. Wat erg.
Zo gaat het nóg. Ook nu kijkt de massa om zich heen of er iemand is, die hun gelukkig wil maken. En als de verwachtingen en wensen niet vervuld worden, wordt men sceptisch, cynisch, opstandig. Maar men kijkt niet omhóóg naar de Gód, die hen het goede wil schenken en dat in het bijzónder door zijn gezalfde Koning, Jezus Christus. Ja, men wordt uitgerekend sceptisch, cynisch, opstandig tegenover de Here en zijn Gezalfde. Mensen stellen teleur, laten hen het goede niet zien, al hadden ze dat wel gehoopt en verwacht. En nu dát niet het geval is, krijgt Gód de schuld. Of Jézus. Of de kérk. Hoewel ze het goede nog nooit echt bij God en Jezus en de boodschap van de christelijke gemeente gezocht hebben.
Bovendien, wat ís het goede? Wat is geluk? Op welke goede dingen hópen we in het nieuwe jaar? Is het alleen maar meer geld in onze portemonnee? Zijn we al tevreden met gezondheid, werk, redelijke harmonie in ons huwelijk, ons gezin? Hoeven we niet méér dan dat? Dénken we ook aan niet meer dan dat? Het goede is bij velen slechts het materiéél goede, het zíchtbaar en tástbaar goede, het goede van deze áárde. Het goede is vaak alleen maar koren en nieuwe wijn, eten en drinken. We zijn vaak ontzèttend kortzichtig. We maken ons druk om het feit, dat ons slechts oppervlakkig en tijdelijk goed onthouden wordt en we zoeken niet het wáárlijk goede. We zoeken niet de Goede Zelf. Gód. Want niemand is goed, dan God alleen.
Dat vertelt de Here Jezus uitgerekend aan de rijke jongeling. Hij heeft het héél goed. Ziet het goede élke dag. En tóch heeft hij er geen vrede mee. Als we het stoffelijk goede, waarnaar we zo uitzien, eenmaal hebben ontvangen, voldoet het niet. Rijkdom maakt niet echt gelukkig. En daarom zoekt deze rijke jongeling het goede door zélf goed te gaan doen. Nauwkeurig houdt hij zich aan alle geboden. Maar ook dát geeft niet de ware vrede. En zo vraagt hij de Here Jezus om raad. Goede Meester, wat moet ik aan goeds doen opdat ik het eeuwige leven heb. Maar Jezus wijst direct naar Gód. Wat noemt gij mij goed? Niemand is goed dan Gód alleen.
Daarom moet eigenlijk de vraag van ons allen zijn voor 2016: wie zal ons dè Goede laten zien? De brón van alle ware geluk? De gever van het goede, dat níet vergaat, maar blíjft tot in het eeuwige leven? Is dát onze vraag op deze nieuwjaarsdag? Zijn we uit op het wáárlijk goede: de zaligheid van de goede Gód? Verwachten we alles van Hém?
David wèl, nu het mopperend en opstandig volk het hem steeds moeilijker maakt. Want wat dóet hij? Stuurt hij zijn ordetroepen er op uit om de meute eens stevig aan te pakken? Belegt hij een congres, waarop met geleerde sprekers en een forum de zaak grondig wordt doorgespit? Vervangt hij enkele ministers, die aan de zwaarste kritiek bloot staan? Nee, hij bidt tot Gód. Verhef over ons het licht van Uw aangezicht, Here. Laat het licht van uw gelaat over ons schijnen. Want de Hére is de énige, die echt helpen kan. De Hére is de énige, die het goede kan laten zien.
En daarom past ook óns vandaag het gebed: Wie laat ons in 2016 het goede zien? Verhef u over ons het licht van Uw aangezicht, Here! Want willen we het wérkelijk goed hebben, dan moet het éérst weer goed komen tussen God en ons. Waarom is het leven soms zo vol teleurstelling en verdriet? Waarom zien we zo dikwijls niet het goede, maar het kwade? Omdat de scheuren en wonden van de zónden door onze levens lopen. Omdat de Here in zijn toorn en verdriet over het kwaad zijn aangezicht van ons heeft áfgewend en voor ons heeft verbórgen. We willen van nature zónder God leven en daarom laat God ons aan ons zelf over. We keren Hem de rug toe en daarom keert Híj óns de rug toe. Hij kan zondaren als wij zijn eigenlijk niet voor zijn aangezicht dulden. En daarom moet vóór alles Hem gevraagd worden of dát in 't nieuwe jaar ánders mag zijn. Of Hij het licht van zijn gezicht tóch weer op ons wil laten vallen. Of Hij tóch weer zijn vriendlijk aangezicht vol vrolijkheid en licht naar ons wil toekeren. Het gaat vóór alles om verzóening met Hem, vréde met Hem, vergeving ván Hem. Dat het weer góed is tussen ons en Hem. Gaat dáár ons gebed vandaag over? Ook bij David speelt deze worsteling om verzoening met God mee. Want niet voor niets gebruikt hij woorden, die duidelijk herinneren aan de zegen, die de hogepriester aan het eind van de offerdienst aan het volk meegaf. De Here doe zijn aangezicht over u lichten. De Here verheffe zijn aangezicht over u.
Dat doet ons onherroepelijk denken aan de gróte hogepriester, Jezus Christus. Hij bracht voor u en mij het offer van verzoening aan het kruis van Golgotha. Daar was voor Hem niet de verhéffing, maar de verbérging van Gods aangezicht. Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? Daar was niet het lícht van Gods aangezicht, maar liet God de totale duísternis over Hem komen. En het was ongeveer het zesde uur en er kwam duisternis over het hele land, tot het negende uur. Hij onderging de vloek van God. De vloek over ons zondige bestaan. En schiep zo weer ruimte voor Gods zégen. De Hére kan en wil ons het goede weer laten zien in 2016, omdat er een Goede Vríjdag geweest is. Om Jezus' wil mogen we weer vragen: laat over ons het licht van uw gelaat schijnen. En om Jezus' wil zal God dan zijn aangezicht over ons verheffen en doen lichten. Het aangezicht tegenover iemand verhéffen is blijk van gunst en liefde. En het aangezicht over iemand doen líchten is blijk van blijdschap en vro-lijkheid.
En zo vragen we met het oog op het nieuwe jaar: Verlos ons, Here, onze God, verhef uw aanschijn, wend ons lot. En we mogen zo bidden in het volste vertrouwen, dat de Here het verhoort. Om Jezus' wil, de Zoon van David en de ware reddende Koning, door Israëls God gegeven. Ja, dan gaan we een jaar in, waarin God met ons meetrekt. Met zijn gelaat meetrekt. Waarin zijn ogen waakzaam en liefdevol op ons zijn geslagen. Waarin zijn oren gespitst zijn, zodra wij tot Hem roepen. Waarin zijn mond tot ons spreekt, vermanend en vertroostend, wat we maar nodig hebben. Wanneer de Here ons het goede laat zien en wanneer dat vooral het licht van zijn gelaat is, gaan we een goed jaar tegemoet. Dan kan er menselijk gesproken van alles niet goed zijn, het werkelijk goede is dan in ons bezit, in ons hárt. En dat weegt tegen álles op. Ook tegen allerlei aardse voor-spoed en stoffelijke welvaart. U hebt mij meer blijdschap in het hart gegeven dan ten tijde dat zij hun koren en nieuwe wijn in overvloed hadden. Die diepe innerlijke blijdschap, die Gods kinderen kennen, omdat zij zich met God verzoend weten, weegt dan werkelijk óveral tegen op. Dan is er een heerlijke vrede. Dan is er een besef bij de Here geborgen te zijn. Dan kun je aan het eind van alle 366 dagen je hoofd in volle rust neerleggen. In vrede zal ik gaan liggen en weldra slapen, want U alleen, Here, doet mij veilig wonen.
En als we dat voor ons zélf ontvangen hebben, gunnen we dat óók een ánder. Dan bidden we steeds zoals Dávid hier doet. In het méérvoud. Niet alleen aan zichzélf denkend, maar aan héél zijn volk, waarover hij Koning is. Verhef over óns het licht van Uw aangezicht. We wensen elkaar vandaag en ook nog in de komende dagen veel geluk in dit nieuwe jaar. Maar laten we vooral voor elkaar bídden. Vragen of God ook over de ánder het zonlicht van zijn aangezicht vriendelijk laat schijnen. Vragen of Hij zijn genade en liefde ook aan de ánder wil schenken. Vragen of Hij ook de ánder een vrede in het hart wil geven, die alle verstand te boven gaat en waarmee alle moeiten en zorgen overwonnen kunnen worden.
Heer, ontferm u over óns.
Open uwe Vaderarmen.
Stort uw zegen over óns.
Neem óns op in uw erbarmen.
Opdat niet meer velen zich bezorgd of zelfs cynisch afvragen: wie zal ons het goede doen zien? Maar ze het antwoord weten. Het antwoord, dat troost en vertrouwen geeft voor de toekomst. Dat zal de Hére doen. Híj zal het goede niet onthouden. Niet in de nood, zelfs niet in de dood. Een goed, een tof, 2016 toegewenst, met een Gód, die goed is, die om Jezus' wil echt een toffe God is. Amen.
Rapporteer
My comments